In mijn verhaal over IJsland schreef ik hoe kwaad we waren als we beneden ons walvisjagers zagen varen die aan beide zijden een dode walvis mee sleepten. Prachtige grote dieren, die als oud vuil door het water werden getrokken.
Het was november 1986. We maakten een torn met bemanning 15.
Er was beroering op het eiland.
Door, in de ogen van de IJslanders terroristen, waren twee van hun walvis jagers in de haven bij Reykjavik tot zinken gebracht. Wij begrepen dat ze simpelweg wat afsluiters hadden open gedraaid. Dit wilden wij wel even zien.
Wij Nederlanders hadden op IJsland de beschikking over een geel KM Volkswagen busje. Dat had zelfs een Nederlands nummerbord.
We waren twee dagen vrij en benieuwd wat we zouden zien. Met een soort voorpret gingen we met dit voertuig op weg naar de plaats van het delict.
Daar aan gekomen zagen we inderdaad dat twee van die moord schepen tot meer dan de helft onder water waren verdwenen.
Er waren diverse IJslanders aanwezig die hun ongenoegen niet onder stoelen of banken staken.
Een van zag ons en kwam naderbij. Hij uitte zijn kwaadheid en trachte ons te overtuigen van het onrecht wat hier was geschied.
Dom kijkend hoorden wij hem medelevend aan, maar lieten niets blijken van onze werkelijke gedachten.
Toen keek hij naar ons busje. en zei: “Ik zie dat jullie van de Nederlandse Marine zijn. Gelukkig zijn er ook nog mensen van buiten die met ons meeleven”.
We bleven schaapachtig kijken en vertrokken met vriendelijke groet.
We hebben er op de kamer maar een biertje op genomen.